Verbanning uit Delft van het gezin van Dirck van der Laen en Josijntje van der Beeck.

 

Op 22 december 1653 vonnist het Gerecht van Delft dat het gezin van Dirck van der Laen, herbergier, en Josijntje van der Beeck uit de stad wordt verbannen: Voor 1 mei 1654 moeten ze de stad verlaten hebben vanwege ‘… derselver opspraeckelijcke ende argchlijke huijshoudinge …’ . Een dergelijk vonnis roept het beeld op van een huis waar losbandigheid hoogtij vierde en waar men het met allerlei zaken minder nauw nam. Uit documenten die dateren uit de periode na deze verbanning komen Dirck en Geertje echter naar voren als respectabele burgers. Het gegeven dat Dirck langere tijd werd gekozen als één van de hoofdmannen van het Herbergiers-, Tappers- en Brandewijnverkopersgilde in Leiden geeft aan dat ook anderen in zijn omgeving die mening waren toegedaan. Deze tegenstrijdigheid is een reden om verder onderzoek te doen in een poging te achterhalen wat de aanleiding is geweest voor deze gerechtelijke uitspraak. 

 

'Dirck Jorisse van der Laen ende desselfs huijsvrouwe, woonende

in den Roomer ande Oude Delff, ontrent de kerck, is bij de heeren van den

weth met hare familie de stadt ende de vreijheit van dien ontseijt ten

opsichte van derselver opspraeckelijke ende argchlijcke huijshoudinge te

vertrecken 1e meij aenstaende, ofte soo veel eerder als hetselvige

de heeren vande weth soude mogen oordelen nodig te wesen. Gedaen den

22 december 1653.'

Een mogelijkheid is dat de herberg aan de Oude Delft een omgeving was waar liederlijkheid hoogtij vierde en dat Dirck en Josijntje na hun vertrek uit Delft hun leven veranderden en eerzame burgers van de stad Leiden werden. Het kan echter ook zijn dat andere zaken bijdroegen aan deze gerechtelijke uitspraak. In het Gemeentearchief van Den Haag zijn twee documenten gevonden die een gebeurtenis beschrijven die mogelijk een rol gespeeld hebben in het tot stand komen van het vonnis. Het zijn twee tegenstrijdige verklaringen waarin Sara Hermans, dienstmeisje bij ‘jonker’ Gerard de Macht in Rijswijk, een hoofdrol speelt. Haar zus Rebecca is het dienstmeisje van Dirck van der Laen.

 

Verklaring 1

Op 14 november 1653 wordt de negentienjarige zwangere Sara door haar werkgever Gerard de Macht (volg link voor meer informatie)meegenomen naar de notaris. Onder zijn toeziend oog verklaart het meisje dat ze in de tijd dat ze in zijn huis woonde nooit gedwongen is geweest ‘tot eenige onneerlijchede offe vleesselijcke conversatien, nochte innerende in onneere aengetast ofte getocheert ende is geworden ofte getracht te doen, noch door hem (Gerard de Macht) of d’ heer Aernolde de Meijer (zijn zwager)’ en dat ze door beide mannen altijd is ‘onderweesen geweest tot allen eere ende deuchde, ende dien volgende nooit eenige onstichtiche ofte onmanierlichede’ van de beide mannen heeft ‘gesien of gehoort’.  Met andere woorden: de beide heren hebben haar nooit lastig gevallen, maar haar daarentegen altijd  gewezen het feit dat ze zich fatsoenlijk diende te gedragen. 

 

Verklaring 2

Op  26 november 1653, 12 dagen na  verklaring 1, neemt Josijntje van der Beeck haar twintigjarige dienstmeisje Rebecca Hermans,  de zus van Sara, mee naar de notaris. Op verzoek van de Rotterdamse Hubrecht van der Pijl leggen de vrouwen een verklaring af.  Sara heeft verteld dat ze in de herberg van Dirck van der Laen zwanger is geworden van Van der Pijl, maar aangezien dit volgens beide vrouwen niet waar kan zijn (volg deze link om te lezen wat er volgens Josijntje en Rebecca gebeurd is), hebben ze haar om uitleg gevraagd. Na aandringen heeft Sara aan hen verteld dat ze in het huis van haar werkgever zwanger is geraakt van de heer De Meijer, de broer van haar ‘joffrouw’ (de echtgenote van Gerard de Macht). Ze wil niet dat haar werkgeefster weet dat ze hen dit vertelt, omdat ‘alles onlusten die daer uyt anders souden mogen ontstaan voor te comen’. Anders gezegd: Sara is zwanger van de zwager van Gerard de Macht, maar is bang voor haar werkgeefster en heeft daarom verteld dat ze in de herberg zwanger is geworden van Van der Pijl.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pieter de Hooch, 1660, dienstmeisje met emmer en bezem op een binnenhof (Staatliche Kunsthalle Karlsruhe)

 

Het is aannemelijk dat beide verklaringen onder druk zijn afgelegd, het betreft minderjarige dienstmeisjes die in het bijzijn van hun werkgever verklaren ten gunste van dezelfde werkgever.  Beide verklaringen kunnen niet tegelijk waar zijn, dus één van de verklaringen moet vals zijn. Als de verklaring die Sara Hermans in bijzijn van Gerard  de macht heeft afgelegd onwaar is, heeft hij getracht zijn straatje, en dat van zijn zwager De Meijer, schoon te vegen. Mogelijk was dit voor hem belangrijk, omdat zijn reputatie in de ‘s-Gravenhage op dat moment onder druk stond (zie kader). Is de tweede verklaring vals, dan heeft Josijntje van Beeck de familie De Macht ten onrechte in diskrediet gebracht. De vraag die dan rijst, is waarom ze dit zou willen, wat dit haar op zou leveren. Was het, als Sara in de herberg zwanger was geworden, niet veel verstandiger geweest geen ruchtbaarheid aan de zaak te geven in plaats van een confrontatie met ‘hoge heren’ aan te gaan? Als de goede naam van de herberg op dat moment al ter discussie stond, kan deze verklaring immers gebruikt worden om een klacht tegen de herberg te onderbouwen? Het kan daarentegen ook zijn dat Josijntje duidelijk wil maken dat ze eerzaam handelde door in te grijpen toen haar dienstmeisje en haar zus onnadenkend handelden.

 

Het echte slachtoffer in deze hele affaire is vanzelfsprekend Sara Hermans. Hoe het de twee zussen verder is gegaan, is niet duidelijk. Sara komen we nog een keer tegen in 1667 wanneer zij tegen haar werkgever De Macht getuigt als schuldeisers een vordering tegen hem instellen.

 

Vier weken na het afleggen van beide verklaringen bepaalt het gerecht van Delft dat Dirck van der Laen en zijn gezin worden verbannen uit de stad. Zolang verdere gegevens ontbreken, is het niet mogelijk vast te stellen welke van de twee verklaringen waar is en welke vals en of, en zo ja, hoe  bovengenoemde verklaringen een rol gespeeld hebben bij het tot stand komen van het vonnis. Het kan natuurlijk zijn dat er sprake is van toeval en dat deze twee gebeurtenissen los van elkaar staan.  Een andere mogelijkheid is dat de herberg al langer een doorn in het oog van de omgeving was en dat deze verklaringen het ongenoegen versterkten. Gerard de Macht lijkt in elk geval iemand te zijn geweest waar men beter niet mee in conflict moest komen. Tot er meer gegevens over deze zaak gevonden worden, blijft de onduidelijkheid over de verbanning bestaan en geven de twee verklaringen slechts een inkijkje in het reilen en zeilen van een herberg in de 17e eeuw.